Voortplanting en hormonen
Bij de geboorte heeft de vrouw alle eiblaasjes (follikels) al in haar eierstokken. Gedurende haar leven kunnen die zich ontwikkelen tot rijpe eicellen. In de puberteit begint de menstruatiecyclus. Deze cyclus zal zich telkens herhalen gedurende haar hele vruchtbare leven. Eerst stimuleert het follikel stimulerend hormoon (FSH) de rijping van een follikel. Onder invloed van luteïniserend hormoon (LH) vindt de eisprong (ovulatie) plaats. Hierdoor komt de eicel in de eileider terecht, waar deze bevrucht kan worden door een zaadcel.
Voor bevruchting moet geslachtsgemeenschap plaatsvinden waarbij de penis van een man in de vagina gebracht wordt. Als de man dan klaarkomt, komen er miljoenen zaadcellen vrij in de vagina. Deze moeten via de baarmoederhals en baarmoeder bij de eicel in de eileider terecht komen en haar binnen ongeveer 24 uur bevruchten.
Het omhulsel van de eicel dat na de eisprong achterblijft in de eierstok noemen we het gele lichaam. Het gele lichaam geeft de geslachtshormonen oestrogeen en progesteron af. Deze zorgen voor groei van het baarmoederslijmvlies, zodat een eventueel embryo zich in kan nestelen. Na verloop van tijd gaat de placenta (moederkoek) ook progesteron afgeven wat zorgt voor de ontwikkeling van melkklieren in je borsten.
Wanneer er bevruchting plaatsvindt, zal de samengesmolten cel gaan delen. Na een paar dagen beweegt het klompje cellen naar de baarmoeder. Hier kan het zich innestelen en verder ontwikkelen. De moederkoek geeft het hormoon HCG af, dat ervoor zorgt dat het gele lichaam in stand blijft en de geslachtshormonen voldoende geproduceerd blijven worden.
Wanneer er geen bevruchting plaatsvindt, sterft het gele lichaam af. Hierdoor neemt de hoeveelheid geslachtshormonen af en wordt het baarmoederslijmvlies afgestoten. Hierbij gaan bloedvaatjes kapot en ontstaat een bloeding (menstruatie).